Uit elkaar

De deur wordt open getrokken, het licht gaat aan.
Een gezicht komt naderbij.
Half verscholen achter wallen met uitgelopen mascara glijden waterige ogen zoekend over iedere plank en lade.
Een kneiterharde boer stuwt onaangename, zure lucht naar binnen, gevolgd door een hartgrondig ‘Kut! Geen witte wijn!’
Even lijkt het of de deur zich sluit, maar een schouder houdt hem tegen.
‘Dan maar bier. Die eikel zorgde wel altijd dat er bier in huis was voor hem, maar zo af en toe een wijntje voor mij was er niet bij. Verdomde klootzak!’
Trefzeker grijpt een hand een sixpack pilsener, een andere hand ontfermt zich over een stuk kaas.
Met een klap wordt de deur dicht gesmeten.
Voetstappen verwijderen zich in het kielzog van een rollende boer.

‘Zo, het is weer gezellig!’ zegt Koen.
‘Nou, zeg dat wel.’ zegt Tommie naast Koen in de groentenla.
Zij groeiden allebei op in het Westland, Tommie bij een tomatenteler en Koen bij een komkommerkweker.
Een poosje geleden belandden zij in de groentenla van een stel in een Vinex-wijk.
Hun gemeenschappelijke afkomst schiep een band en ze haalden vaak herinneringen op aan de Glazen Stad. En natuurlijk bespraken ze het wel en wee van degenen in wier koelkast zij verbleven.
‘Ja het is al weer hommeles met die twee’ zegt Koen. ‘Alsof ze met de feestdagen niet genoeg ruzie hebben gemaakt.’
‘Tja, nota bene over het eten; bij wiens ouders ze dat op de eerste en de tweede Kerstdag zouden doen. Man man, wat een heisa kunnen mensen toch maken om zoiets onbenulligs als eten! Dat krijg je toch gewoon mee met je drinken, net als wij bij de substraatteelt?’
‘Ha ha, en dan dat gezeur over kaarsen en kerstverlichting. Ze wilden zowat in het donker zitten en dat noemen ze dan “gezellig.” Dat is toch helemaal niet gezond? Kijk naar ons, wij zijn toch maar mooi gegroeid dank zij die assimilatielampen.‘
‘Ho even, Koen. Nu we hier al zo lang in het donker zitten, zijn we er ook niet op vooruit gegaan. Heb jij die rimpels in jouw velletje al gezien?’
‘Moet jij zeggen met dat verschrompelde kroontje op je kop!’
‘Hè ja, laten wij nou ook gaan bekvechten, net als die twee.‘
Het blijft even stil in de groentenla.
Dan begint Koen te grinniken.
‘Wat lach je?’
‘Nou weet je nog, de dag na Kerstmis. Ze bleven uitslapen en daarna haalde zij ons uit onze la om een gezonde salade bij de brunch te maken. We lagen al op die witte schaal en ze had dat scherpe mes al gepakt.’
‘En of ik dat nog weet! Het scheelde maar een haartje of ze had plakjes van ons gemaakt. Gelukkig kwam hij op dat moment binnen, zonder verpakking, haalde haar ook uit haar verpakking, tilde haar op het aanrecht en begon over haar hele lijf te wrijven en te likken. En maar samen giechelen, hijgen en kreunen. Dat werd me daar een worsteling, zoals die twee tekeer gingen!’
‘Ja, en dat noemen ze dan nog bestuiven ook. Waarom doen ze dat niet gewoon zoals bij ons in de kassen, lekker ouderwets met de bloemetjes en de bijtjes. En als dat niet lukt, komt de tuinder wel langs met zijn kwastje.’

Als de deur weer open gaat zien Tommie en Koen hetzelfde gezicht weer verschijnen, de ogen strak gericht op de groentenla. Wanneer ze Koen ontwaren, verschijnt een grijns op het gezicht.
‘Ik wíst dat er nog een komkommer in huis was. Jij gaat mama troosten, hè, komkommertje? Jij gaat er tenminste niet met de een of andere sloerie vandoor na de nieuwjaarsborrel. Kom maar gauw mee.‘
Tommie blijft alleen achter in een hoekje van de groentenla. Na een paar dagen raakt hij bedekt met bruin-groene vlekken en ragfijne witte haartjes. Hij beseft dat hij Koen nooit meer zal zien.