Kijk, daar is die aardige vrouw weer.
Ze komt hier altijd haar boterhammetje opeten.
Ik ga dan naast haar zitten en laat een langgerekt ‘miauw’ horen. Ze geeft me stukjes worst van haar boterham. Ze praat tegen me en aait me over mijn hele lijf, van kop tot staart.
Na een poosje zegt ze: ‘Dag poes, tot morgen. Ik moet weer aan het werk.’ Ik geef haar nog een kopje en mauw tegen haar, zodat ik zeker weet dat ze terugkomt.
Vandaag ziet ze er anders uit; ze draagt niet dat lichtblauwe uniform, maar een jas.
Ze doet ook anders; ze kijkt om zich heen, alsof ze ergens bang voor is.
Op een afstandje houd ik alles in de gaten.
Ze pakt haar telefoon.
‘Kees, met mij. Je moet nu komen …’
Helemaal volgen kan ik het niet, maar er is iets goed mis.
Als laatste vang ik op dat ze in het park is en dat hij moet opschieten.
Vlak bij de ingang blijft ze ijsberen.
Een auto stopt met piepende banden bij het park en toetert.
Ze haast zich ernaartoe en opent het portier.
‘Zo Kees, ben je daar eindelijk?’
Ik bedenk me geen moment en spring er ook in.
De auto scheurt weg als zij is ingestapt. Verstopt achter haar stoel hoor ik ze kibbelen. Ze zijn op de vlucht voor de politie en volgens Kees is het haar schuld. Ze gaan onderduiken in een huisje op de Veluwe.
Onderweg stoppen ze. Zij stapt uit om proviand in te slaan.
Weer op de autosnelweg ruziën ze verder. Zij slaat en stompt hem, waardoor hij de auto niet meer in bedwang heeft. We botsen ergens tegenaan en rollen een paar keer om en om.
Als we stil liggen, kruip ik naar buiten. Ik bof maar met die negen levens!
Ik schiet weg tussen een paar bosjes de hei op, weg van de ravage en die twee kemphanen. Ze ruziën niet meer en hangen stil voorover in de auto.
Er komen mensen aan, die naar ze gaan kijken.
Later hoor ik ook sirenes.
Naast de auto zie ik allerlei eten liggen, het is uit de auto geslingerd.
Ik haal wat lekkere dingen op en ga er op de hei van zitten smullen.
Met mijn buikje vol ga ik naar de auto zitten kijken. Ben benieuwd hoe dit afloopt.
Image: Witchcraft pictures, Unsplash