Julia

Mijn telefoon gaat en ik kijk op het scherm. Tim? Waarom belt hij mij?
In een flits komen herinneringen naar boven. De guitige, blonde krullenkop en zijn vlotte babbel; hij kon een vegetariër nog een gehaktbal aansmeren. Altijd grappen uithalen. Maar ook de vage praatjes over zijn werk en de dagen dat hij van de aardbodem verdwenen leek. En zijn grote interesse in het vrouwelijk schoon, hoewel hij mij bezwoer dat ik de enige was in zijn leven.
Ik verbrak onze relatie, maar we zouden goede vrienden blijven. Na een maand zag of hoorde ik niets meer van hem.
Ik hou het neutraal. ‘Tim. Dat is lang geleden. Hoe gaat het?’
‘Hé Juultje, met mij gaat het best. En met jou? Ik denk nog vaak aan je. We hebben het heel fijn gehad, samen. En nog steeds goede vrienden, ja toch?’
Dat stopwoordje zit er nog steeds in. De ‘ja-tochs’ waren niet van de lucht als hij sprak.
‘Met mij gaat het ook goed, hoor. Ik heb niets te klagen. Maar eh, waar bel je voor?’
‘Laat ik maar meteen met de deur in huis vallen. Ik wil je eigenlijk om een gunst vragen, Juul. Vragen staat vrij, ja toch? Heb jij overmorgen wat te doen? Ik heb je hulp nodig. Het gaat om een autoritje naar Brabant, wat handel ophalen. Jij hield toch zo van autorijden?’
Wat moet ik daar nou van denken? Tim en handel, ja, ja … Aan de andere kant, ik rijd inderdaad graag en overmorgen ben ik vrij. Ik heb geen plannen. Toch maar even doorvragen.
‘En daarom bel je mij, na al die jaren?’
‘Ik zou eigenlijk samen met een kameraad gaan, maar die laat het afweten. Henry, weet je wel, die moet zijn zus verhuizen. En verder zou ik zo gauw niemand weten. Dus toen dacht ik aan jou, for old times’ sake, ja toch? Maar je hoeft het natuurlijk niet voor niets te doen, hoor. Ik betaal sowieso de benzine. En een extraatje voor je tijd.’
‘Ik wil je wel uit de brand helpen, alleen moet ik kijken of ik dat zaterdag kan inpassen. En waar gaan we dan naartoe?’
‘Een paar dozen oppikken, handel waar ik goed aan kan verdienen. Dat kan ik niet laten lopen, ja toch? Op een industrieterrein in Helvoirt, bij Den Bosch. Is maar een uurtje rijden, en dan weer een uurtje terug. Om een uur of twee zijn we weer terug, dan heb je nog de hele middag.’
‘Weet je, Tim, ik heb eigenlijk al half en half een afspraak, maar die is eerlijk gezegd nog een beetje vaag. Weet je wat, ik bel je vanmiddag terug.’
‘O Juultje, wat zou je me daar blij mee maken! Je bent de bovenste beste, ja toch? Ik hoor van je. Doei!’

 Ik stop bij Tim voor de deur en geef een klap op de claxon.
Hij komt naar buiten en kijkt vol ontzag naar mijn auto. Hij stapt in en geeft een kus op mijn wang.
‘Juultje, wat tof dat je meegaat vandaag. Super gewoon! En wat een mooie bak heb jij! Nog steeds een goeie smaak, zie ik. Dikke BMW, stationwagen. Doe maar duur!’
Hij is geen spat veranderd, de charmeur. Ik glimlach.
‘Ja, prima wagentje. Vorig jaar goedkoop gekocht, een leasebak van drie jaar oud met weinig kilometers. Rijdt als een zonnetje, dat zul je zo wel merken. Waar gaan we naartoe? Dan zet ik dat in mijn iPhone.’
‘Heb je geen navigatie dan?’
‘Jawel, maar die gebruik ik nooit. Ik ben nou eenmaal die Google-app gewend.’
Tim noemt de locatie en ik voer die in.

Toen Tim donderdag belde, voelde ik al nattigheid. Tim, handel, iets oppikken op een industrieterrein op zaterdag; het was een eenvoudig optelsommetje. Het moest wel een louche zaakje zijn. Zeker omdat hij eerst met Henry zou gaan. Die ken ik nog van het kickboksen. Echt een foute jongen, met meer spierballen dan verstand.
Ik besprak mijn vermoeden met Gert, mijn teamchef. Hij zou eens informeren bij de collega’s van Oost-Brabant, en voegde eraan toe:
‘Julia, zeg eens eerlijk. Hoe zit jij hierin? Ben jij rancuneus naar je ex? Of is het je politieneus?’
‘Natuurlijk gaat het niet om wraak. Dat met Tim is al lang voorbij, al ruim voordat ik bij de politie kwam. Inmiddels heb ik genoeg ellende gezien en ervaring opgedaan om te weten dat dit een smerig zaakje is. Mijn verleden met Tim staat hierbuiten.’

Onderweg is Tim weinig spraakzaam. Ik herken dat. Als hij ergens op broeit of er iets staat te gebeuren, is hij stil.
Ik overdenk het plan dat we gisteren hebben gemaakt. Volgens de informatie van Gerts contactpersoon zou er een partij drugs worden verhandeld op een industrieterrein in de buurt van Den Bosch en het vermoeden is dat Tim daarbij betrokken is.
Op mijn iPhone is een app gezet, die mijn locatie doorgeeft. Ook alles wat in de auto wordt gezegd, kan Gert op afstand letterlijk volgen.
Met de collega’s van Oost-Brabant is afgesproken dat zij in de buurt paraat zijn. En zij hebben undercoveragenten ter plaatse,  verkleed als monteurs die wielen verwisselen van een vrachtwagen met een rood zeil.
Bij de arrestatie word ik als mededader opgepakt om geen argwaan te wekken bij Tim.

Tim krijgt een telefoontje dat kennelijk gaat over de afspraak in Helvoirt. Hij kijkt naar mij en vraagt: ‘Hoelang duurt het nog volgens jouw Google-app?’
Ik kijk op mijn scherm. ‘Bijna een half uur.‘
Tim herhaalt de boodschap in zijn telefoon en hangt op.
‘En,’ vraag ik, ‘gaat het nog volgens plan?‘
Hij knikt en kijkt op zijn horloge. ‘Eén uur daar, ja toch?’
‘Wel eerder ook, als het moet.’
‘Nee, hoor, als het maar niet later wordt. Ik moet dit contact te vriend houden als ik nog vaker zaken met hem wil doen.’
‘Oké, wat jij wilt. En waar is het op dat industrieterrein?’
‘Een parkeerplaats aan de oostkant, daar staan ze met een blauwe vrachtwagen van een bloementransportbedrijf.’
Dan pakt Tim vier briefjes van vijftig euro uit zijn binnenzak, steekt ze omhoog en stopt ze in het dashboardkastje. ‘Voor de moeite, Juul.’
Ik houd mijn ogen op de weg. ‘Bedankt.’

 Ik verlaat de snelweg en neem de N65 naar Helvoirt. Op het industrieterrein passeer ik de vrachtwagen met het rode zeil, de twee monteurs zijn aan het werk.
Om de hoek zie ik de blauwe vrachtwagen.
‘Asjeblieft Tim, twee minuten voor één. Mooi op tijd, toch? Zal ik ervóór parkeren?’
‘Nee, erachter. Toeter eens.’

Het rechterportier van de vrachtwagencabine gaat open.
Een boomlange vent, gekleed in het zwart, stapt uit.
Hij schiet een peukje weg, kijkt om zich heen en slentert naar Tim, die ook is uitgestapt. Hij neemt Tim aandachtig op. Daarna kijkt hij onderzoekend naar mij en klakt met zijn tong. Nog steeds met zijn blik op mij gevestigd zegt hij:
‘Tim? En wie is deze schoonheid?’
‘Dit is mijn vriendin, zij rijdt vandaag. Ben jij Miller?’
‘Ik werk voor Miller. Heb jij het geld bij je, Tim?’
‘Jazeker, en wie ben jij?’
‘Zeg maar Jack. Laat je geld maar zien.’
‘Oké Jack, zo meteen. Eerst de merchandise checken, ja toch?’
‘Wat jij wil, Tim.’
Jack fluit op zijn vingers en er klautert een dikke man uit de cabine van de vrachtwagen. Hij opent de laadruimte en ik zie kartonnen dozen staan. Uit de voorste doos haalt hij een pakketje, dat hij naar Tim gooit.
Vervolgens komt de dikzak naast mijn auto staan en staart mij verlekkerd aan.
‘Lekker wijffie, Jack.’
‘Rustig aan Casanova, eerst de zaken afhandelen.’
Ik bal mijn vuisten maar houd me in.
Jack klapt een knipmes open en steekt het door het plastic van het pakketje, waardoor wit poeder tevoorschijn komt.
‘Probeer maar, Tim. Beter dan dit kun je nergens kopen.’
Tim keurt het poeder.
‘Goed spul, Jack. Ik pak je geld.’
Tim haalt een goedgevulde envelop uit zijn binnenzak en geeft die aan Jack.
Jack telt de bankbiljetten en kijkt Tim strak aan. ‘Nog tweehonderd, gast!’
‘Transportkosten, Jack.’
Jack zet de punt van zijn mes op Tims keel. ‘Tweehonderd, en geen geintjes!’
Tim slikt moeizaam. Hij pakt hij het geld uit zijn portemonnee en geeft het aan hem.
Jack kijkt naar Tim en maakt een hoofdbeweging naar de bagageruimte van mijn auto.
‘Doe die klep open en blijf daar staan.’
Dan kijkt hij mij aan. ‘Jij blijft zitten.’
De handlanger loopt naar de vrachtwagen, pakt de eerste doos en brengt die naar Tim.

Net als de dikzak de laatste doos afgeeft, komen vier politieauto’s met hoge snelheid aangereden. Zij omsingelen de vrachtwagen en mijn auto. Ook de ‘monteurs’ komen de hoek om rennen met getrokken pistolen.
In een mum van tijd worden Jack, zijn handlanger, Tim en ik hardhandig tegen de zijkant van de politievoertuigen gezet, gefouilleerd en geboeid. In aparte auto’s worden we afgevoerd naar het politiebureau.
Onderweg maakt Gert mijn boeien los. ‘Uitstekend gedaan, Julia. Ik ben trots op je!’
Ik slaak een zucht en glimlach. ‘Dankjewel. En nu eerst koffie, ja toch?’