Wandeling

We wandelen over de zonnige Brabantse heide.
De uitnodiging hiervoor aanvaardde je als vanzelfsprekend en je houdt zonder terughoudendheid mijn hand vast.
Ons gesprek verloopt vlotjes, jouw bijdrage bestaat vooral uit bevestiging.

Jouw opdracht (*) maakte nogal wat in mij los.
Het eerste wat in me opkwam was een stille wens die ik al sinds mijn jeugd koester, maar nooit ten uitvoer heb gebracht. Zou ik daar nu eindelijk aan kunnen toegeven en er ook nog mee wegkomen?
Als kind woonde ik in een hoekwoning en speelde vaak met vriendjes in de zijstraat.
We voetbalden midden op de rijweg, onze jassen waren doelpalen. Of we speelden stoepranden, waarbij je aan weerszijden van de straat tegenover elkaar stond en een bal precies tegen de stoeprand aan de overkant moest gooien.
Toen een buurman daarover klaagde omdat hij bang was voor deuken in zijn auto, werd buitenspelen ineens minder leuk.
Ik wilde wraak nemen door vanaf ons achterbalkon rauwe eieren naar ’s mans kale hoofd en zijn auto te gooien. Dat heb ik niet gedaan, ook later niet in situaties waarin ik vond dat iemand een welgemikt struifprojectiel verdiende.

Het tweede idee lag al in je opdracht besloten; het helemaal losgaan met dingen die voor de gemiddelde mens onbereikbaar zijn.
Ik had visioenen van grote, glimmende sportwagens uit het duurdere segment, van diners in sterrenrestaurants, van het als VIP bijwonen van optredens van mijn favoriete band en – last, but not least – van genoeglijk samenzijn met rondborstige blondines die mijn dochter hadden kunnen zijn.
Tot het uitwerken van dergelijke scenes is het niet gekomen. Het utopische ligt mij niet zo. En dan; wat zou het mij brengen? Word ik er gelukkig van dat allemaal één dag te mogen beleven om die genoegens vervolgens nooit meer te kunnen smaken en te blijven verlangen naar wat niet meer terugkomt?

Dan was er nog een andere droom, absoluut evenmin realistisch, maar die in dit verband iets dichter bij mij ligt.
Het schrijven van de ultieme roman, als ik dat toch eens zou kunnen! Een meesterwerk waarvan heel literair Nederland en Vlaanderen achterover zouden tuimelen, waarvan zelfs Mulisch zou hebben gezegd: ‘Best een aardig werkje.’
Ook hier kwamen visioenen voorbij.
Van uitgevers die zich verdringen bij mijn voordeur, van lovende kritieken in de vakbladen, van tv-optredens bij de serieuzere omroepen, van signeersessies achter dranghekken.
Je begrijpt het al, ook hier zou het blijven bij een prettige, maar uiteindelijk onbereikbare droom.

Dit alles vertel ik om je te zeggen dat ik afzie van het uitwerken van de opdracht.
Toch bracht hij mij verder; mijn fantasie is geprikkeld en mijn beide benen staan steviger op de grond.
Nadine, dankjewel voor de wandeling en de bemoedigende kneepjes in mijn hand.

(*) Schrijfcoach Nadine van de Sande formuleerde als opdracht het schrijven van een verhaal, waarin de hoofdpersoon een uniek, magisch cadeau krijgt: een dag waarop hij alles mag doen en laten wat hij wil. De dag daarna is iedereen die erbij betrokken is geweest alles weer vergeten, behalve hij. Hij moet op de een of andere manier iets van deze dag hebben geleerd of erdoor gegroeid zijn.