Jarenlang had ik trouwe vrienden.
Freddy kwam dagelijks al vroeg en bleef de hele dag. Hij was nogal nadrukkelijk aanwezig, bijna massaal, zou je kunnen zeggen. Een simpele jongen, een beetje volks. Hield van zingen, tranentrekkers die je minder verstond naarmate de dag vorderde.
Henk kwam wat later. Net zo’n plakkerd. Hield ook van gezelligheid, wat zich bij hem uitte in het voortdurend tegen je aan lullen. Over voetbal en politiek, of over zijn duiven. Hij vertelde voortdurend moppen, waarvan de clou steevast verloren ging in zijn eigen schaterlach.
En tenslotte Lucas, stiller en bescheiden, niettemin een kleurrijk type. Lucas kwam minder vaak. Zijn aanwezigheid had meer cachet. Zelden mengde hij zich in gesprekken, als hij dat deed was het raak. Zijn verhalen waren gevarieerder en smaakvoller, haast filosofisch van karakter.
Drie jaar geleden heb ik met ze gebroken. Witte jassen hielden mij voor dat mijn liefde voor Freddy, Henk en Lucas onherroepelijk mijn dood zou worden.
De eerstvolgende maandagavond meldde ik mij in een naburig zaaltje bij een gevarieerd gezelschap. Iedereen stelde zich voor en zei erbij hoe lang geleden zij hadden gebroken met hun liefde.
Mijn nieuwe vriend Jan heb ik daar ontmoet. We kunnen goed praten; hij begrijpt me, veroordeelt niet en spreekt me moed in. Bij heimwee naar mijn oude vrienden bel ik hem. Dat helpt, hij kent dat uit eigen ervaring.
Ironisch genoeg komt Jan uit Brabant en is van adel. Ik kan daar alleen maar om lachen, voor mij een goed teken.