Cathy

De zon doet vroeg zijn best dit jaar. Op het lege terras ga ik naast de cafédeur zitten.
Cathy is er nog niet, ik bestel alvast een biertje.
Als mijn tweede glas voor me staat, krijg ik een appje.
Ben wat later.

Afgelopen zomer ontmoetten we elkaar hier. Ik zocht verkoeling onder de grote parasol. Een jonge vrouw zocht hetzelfde en pakte de laatste vrije stoel, aan mijn tafeltje. Ik vond haar mooi met haar grijze ogen, donkerblonde krullen en vuurrode, sensuele lippen.
Na een paar drankjes gingen we naar haar huis. We spraken vaker af bij haar thuis. Het bleef bij fysieke aantrekkingskracht, onze gesprekken verstomden al snel. Ik weet dit aan de moeilijke coronatijden, waarin ze naast extra verantwoordelijkheid op haar werk ook haar zieke moeder verzorgde.
Na de lockdown in december werd ik zelf ziek en we spraken elkaar steeds minder.

Cathy komt het terras oplopen. Ze buigt zich over het tafeltje en zoent vluchtig mijn wang, voor ze tegenover me gaat zitten.
‘Hi John, hoe is het nu? Nog last?’
‘Nergens last van, ik had toch geen corona?’
‘O ja, dat zei je.’
Voel ik nu meer afstand?
Ik neem haar handen in de mijne en streel haar vingers.
Als de ober haar wijn brengt trekt ze haar handen terug en zucht.
‘Sorry John, het gaat niet meer. Ik bedoel met ons.’
‘O? Want?’
‘Ik miste je niet de afgelopen maanden.’
Ik wil zeggen hoe ik haar wel miste, ze is me voor.
‘En ik vond dat niet eens erg, merkte ik. Eerlijk gezegd … er is een ander.
Weet je, zo ben ik eigenlijk niet, maar …’
Een ringtone onderbreekt haar uitleg.
Op het scherm naast haar wijnglas verschijnt het gezicht van een blonde vrouw.
Cathy bloost en pakt haar telefoon. Ik zie haar ogen oplichten.
‘Hoi Denise, bel je later terug. Ben nu in …’
Ik sta op en loop weg.
‘Kutwijf!’