‘Potdorie! Hoe kom je dáár nou weer aan?’
Esina kijkt me verbaasd aan met het beeldje in haar handen dat ze net uit haar tas haalt.
‘Gewoon, op de rommelmarkt. Ze hebben daar leuke oude dingetjes hoor, ook van die Chinese dikkerdjes waar je wierook voor moet zetten en zo. Toen zag ik dit zielige olifantje met maar één slagtand, nou, ik was op slag verliefd en ik dacht “hebben is hebben”. Kostte maar twee euro. Ja, hij vroeg vier hoor, maar je kent mijn charmes, hè schatje?‘
Ik zie oma’s dressoir weer voor me, met naast die sierlijke wijnkaraf dat houten olifantje. Ik mocht van oma zijn naam bedenken en onderop schrijven.
Als jochie van acht proefde ik eens stiekem van de wijn. Toen oma binnenkwam zette ik snel die karaf terug, waarbij het olifantje van het dressoir viel. De linkerslagtand brak af en verdween in een kier onder de plint. Oma keek me alleen maar aan met haar grote blauwe brilleglasogen en zei niets.
Als ik later eens ondeugend was, keek zij mij slechts indringend aan en wees naar haar linkerhoektand. Met een knipoog, dat wel.
Na oma’s overlijden nam een opkoper haar inboedel mee.
‘Hé Ton, sta daar nou niet als een zombie! Wat vind je ervan?’
Ik omhels Esina stevig. ‘O Esina, lieve, lieve schat! Ik vind Ollie wonderschoon, hij krijgt een ere-plekje op de schoorsteen.’
Esina draait het beeldje ondersteboven. ‘Hoe… hoe weet jij nou dat-ie Ollie heet?’