Vijfenzeventig-drie, vijfenzeventig-vier

Voor de supermarkt staat een man in smoezelige kleren het Straatnieuws te verkopen.
Deze verkopers staan hier vaker, ik koop weleens een krantje bij ze. Ik heb met hen te doen; anders dan de meeste mensen hebben ze het kennelijk niet getroffen in het leven of waren ze niet in staat hun sores te overwinnen. Vorige week betaalde ik nog het dubbele voor zo'n krantje.
‘Goedemorgen, doe mij er maar een.’
‘Dank u beleefd, meneer,’ zegt hij en hij pakt het geld aan.
Bij het aanreiken van mijn Straatnieuws kijkt hij me een moment peinzend aan en wenst me nog een fijne dag. Ik groet hem en ga naar binnen.

Bij het verlaten van de supermarkt knik ik naar de man. Hij knikt terug en als ik doorloop, hoor ik achter mij roepen: ‘Ouwe poep, hoor!’
Ik houd in en blijf even staan. Heb ik dat goed gehoord?
Ik draai me naar hem om en zie een grote grijns op zijn gezicht.
‘’t Harde, 1976. Weet je nog?’
Het kwartje valt niet meteen. Ja, in 1976 zat ik in ’t Harde. Militaire dienst.
‘Zat jij daar toen ook in dienst?’
‘Jazeker. 113 TD Herstelcompagnie. Zat jij niet bij de BeVo?’
‘Eh … ja.’
‘Enne, jij heet toch Badhemd?’
‘Dat klopt ook. Maar … , wie ben jij dan?’
Terwijl ik het vraag, schiet het me opeens te binnen.
‘Mollema,’ roepen we tegelijk.

Mollema was van Wielvoertuigen, ik zat bij het Bevoorradingspeloton. De BeVo had een magazijn met talloze onderdelen, ondergebracht in rijen vrachtwagens en opleggers met honderden laatjes. Ook was er een ruilbalie, waar dynamo’s, startmotoren en dat soort componenten werden ingeleverd en opgehaald.
Beelden van een ver verleden komen weer boven. Het uitgestrekte kazerneterrein naast het spoor en de snelweg aan de ene kant, de bossen van de Veluwe aan de andere kant. De werkplaats, het legeringsgebouw met de compagniesbar in de kelder.
’s Avonds in de compagniesbar had Mollema altijd het hoogste woord. Hij was daar grootverbruiker van leverworst en vooral van bier.
Als er iemand de bar binnenkwam, riep Mollema steevast: ‘Hoe lang nog?’
Meestal duurde het voor de ander nog langer dat hij kon afzwaaien dan voor Mollema, die dan ook prompt schreeuwde ‘Ouwe poep, hoor!’, gevolgd door een lachsalvo.

‘Potverdorie, Mollema, ik had je niet herkend, jongen.’
‘Ja, Badhemd, schoonheid komt met de jaren. Jij bent trouwens ook mooi opgedroogd. Maarre, wat is dat nou?’ Hij wijst naar mijn buik. ‘Welvaartsbuikje?’
‘Dat zie je goed, ouwe. Zullen we er een paar nemen op de goeie ouwe tijd? Ik trakteer.’
Terwijl we naar het café lopen, vraag ik hem wanneer hij ook alweer was afgezwaaid.
‘Augustus 1976, op vrijdag de zevenentwintigste. Die dag vergeet ik nooit!’
‘Dus jij bent van vijfenzeventig-drie? Ik van vier, ik ging twee maanden later weer naar moeders pappot.’
‘Ouwe poep, hoor!’
Lachend gaan we aan een tafeltje zitten en ik wenk de ober.
‘Twee bier voor deze ouwe stompen. Ach, maak er maar meteen vier van.’

Recente Artikelen

Archief