Meneer Hunselaer

De oude man op het bankje klemt een boodschappentas tegen zich aan en kijkt voor zich uit.

Zijn jas hangt open, daarmee een overhemd onthullend dat van boven open staat.

Hij mompelt ‘Boodschappenlijstje niet vergeten, deur op slot doen.’

Als twee mannen hem naderen blijft hij voor zich uit kijken. ‘Boodschappenlijstje niet vergeten, deur op slot doen.’

Goedemiddag meneer, zit u lekker van het zonnetje te genieten?’

De man kijkt op en ziet een jongeman met een stevige bos rode krullen, met schuin daarachter iemand met een donkerblauw baseballpetje dat achterstevoren op zijn hoofd staat.

De man kijkt de krullenbol met grote ogen aan. Even fronst hij zijn wenkbrauwen en zegt dan: ‘Boodschappenlijstje niet vergeten, deur op slot doen.’

De krullenbol steekt zijn hand uit. ‘Dag meneer, ik heet Erik en dit is Rob. Gaat het goed met u? Kunnen wij iets voor u doen?’

Hunselaer is de naam, senior consultant bij eh …, hè verdikkeme … bij eh …‘

Ook Rob geeft de man een hand. ‘Dag meneer Hunselaer, mogen wij er even bij komen zitten? Het is lekker zo in het zonnetje.’

Zonder op antwoord te wachten gaan zij aan weerszijden van meneer Hunselaer zitten.

Rob kijkt naar de tas en zegt: ‘Zo meneer Hunselaer, gaat u uw boodschapjes halen? Dan is dat maar weer gebeurd.’

Hunselaer kijkt in zijn boodschappentas en zegt: ‘Boodschappen. Ja, ik ga boodschappen doen. Ik moet even op het boodschappenlijstje kijken. Ik moet eh ... o ja, het boodschappenlijstje niet vergeten en de deur op slot doen.’

Erik legt zijn hand op Hunselaers schouder. ‘Zal ik even kijken of het boodschappenlijstje in uw tas zit?’

In het zijvak van de boodschappentas vindt Erik een lijstje, met bovenaan geprinte letters ‘Woensdag’ waaronder met de hand enkele etenswaren zijn geschreven.

Met een blik naar zijn kompaan zegt Erik: ‘Ik heb uw lijstje al gevonden, meneer Hunselaer. Wij helpen u wel even.’

Dat is aardig van jullie. Moeten jullie dan niet naar school?’

Rob lacht. ‘Nee meneer Hunselaer, wij zitten niet meer op school. En vandaag hoeven we niet naar ons werk. Het is geen enkele moeite hoor, wij lopen wel even met u mee naar de Jumbo.’

 

Bij de Jumbo aangekomen draait Rob zijn petje, zodat de klep diep over zijn ogen zit, hij strikt zijn schoenveters opnieuw en blijft buiten staan rondkijken.

Erik gaat achter de oude man naar binnen, wacht enkele tellen, strijkt met zijn hand over zijn gezicht, bukt om een winkelmandje te pakken en laat een moeder met kinderen vóór gaan door het toegangshekje naar de winkelpaden.

Als hij zich weer bij hem voegt, grapt Erik: ‘Nou meneer Hunselaer, u zet er stevig de pas in, ik kon u haast niet bijhouden.’ Lachend neemt hij het boodschappenlijstje van hem over. ‘Zo, eerst een halfje volkoren, dat haal ik wel even in het volgende pad. Verderop is de slagersafdeling; haalt u daar uw onsje Ardenner ham?’

Als Erik bij de slagersafdeling komt met een halfje volkoren treft hij daar meneer Hunselaer aan, die peinzend naar de koelvitrine kijkt en mompelt: ‘Boodschappenlijstje niet vergeten.’

Erik vraagt of hij de Ardenner ham al heeft gevonden. ‘Kijk, het staat hier op uw lijstje; een ons Ardenner ham, een kuipje margarine, een rol beschuit en pindakaas. Het halfje volkoren heb ik al gepakt.’ Terwijl hij praat, stopt Erik ondertussen de Ardenner ham in het mandje en pakt Hunselaer bij de arm. ‘Wat was het verder ook al weer? O ja, margarine, beschuit en pindakaas, die staan daar. Kom, die halen we samen. Welke pindakaas heeft u altijd, meneer Hunselaer, die met stukjes noot erin? Die hebben wij thuis ook altijd. Heerlijk, en smeuïg tot op de bodem, haha!’

 

Bij de kassa legt Erik de boodschappen op de band en legt er een balkje achter. Het winkelmandje zet hij op de stapel die vóór de kassa staat.

Dan legt hij een pakje kauwgum op de band en daarachter weer een balkje.

Bij het afrekenen vraagt de caissière aan meneer Hunselaer of hij kooppunten wil en of hij wil pinnen. Dat van die kooppunten ontgaat hem. Hij pakt zijn portemonnee uit zijn broekzak en geeft haar zijn bankpas. Erik ziet heel wat bankbiljetten in die portemonnee zitten en hij rekt zich nonchalant uit als meneer Hunselaer zijn pincode intoetst. Omdat meneer Hunselaer zijn hand ervoor houdt kan Erik de cijfercombinatie niet zien, maar hij hoort hem fluisteren ‘vier-vier-twee-zes.’

Als Erik zijn kauwgum heeft afgerekend zegt hij: ‘Ach meneer, zal ik u even helpen inpakken?’ en hij stopt de boodschappen in de tas. ‘Ik help u wel even dragen, meneer.’

Op weg naar de uitgang zegt meneer Hunselaer: ‘Dat is erg aardig van u, maar wie bent u?’

Maar meneer Hunselaer, weet u dat niet meer? Ik ben Erik en heb u geholpen met uw boodschappen, samen met mijn vriend Rob hebben we vanmiddag in het zonnetje gezeten. Misschien kunnen we nog iets gaan drinken?‘

O ja, weet u, ik ben senior consultant en ga weleens wat drinken met klanten.’

Buiten aangekomen sluit Rob zich weer aan. Erik zegt: ‘Kijk, meneer Hunselaer, hier is Rob en we zouden samen wat gaan drinken. Maar zullen we eerst uw boodschappen thuisbrengen?’

Terwijl hij Rob veelbetekenend aankijkt vervolgt hij: ‘Dan kunnen we daarna die nieuwe reorganisatie-opdracht bespreken onder het genot van een glaasje van het een of ander.’

Hunselaers ogen krijgen een glinstering. Hij kijkt de mannen aan en zegt: ‘Goed idee, heren, dan vertel ik u meteen waarom ons kantoor zo vaak voor dit soort opdrachten wordt ingehuurd.’

 

Freek Hunselaer opent de voordeur en roept: ‘Dag pa, ik ben het, Freek. Het is woensdag en ik heb Chinees meegebracht. Babi pangang, wat jij altijd zo lekker vindt.’

In de woonkamer is zijn vader ingedommeld in zijn luie stoel. Op tv is het Journaal van zes uur.

Dan ziet Freek zijn vaders portemonnee geopend op de eettafel liggen, met daarnaast een paar kassabonnetjes, spaarpunten, twee klantenkaarten, een bibliotheekpas en het pasje van de zorgverzekering. Geen bankpas, geen bankbiljetten en geen muntgeld.

Dit is niet in de haak, denkt Freek; hij weet zeker dat pa altijd contant geld in zijn portemonnee heeft en die altijd bij zich draagt, nooit ergens neerlegt. Hij vraagt zijn vader waar hij zijn bankpas heeft.

Kijk eens in je broekzakken, pa, en in het borstzakje van je overhemd. Dan kijk ik wel of je bankpasje in je jaszak zit.’

Wat moet jij met mijn bankpas? Ik doe zelf mijn boodschappen, hoor. Of heb je weer geld nodig?’

Kom nou pa, je weet toch dat ik een goede baan heb, ik heb jouw geld niet nodig. Maar waar is je bankpas dan? Hij zit niet in je portemonnee en ik zie hem verder nergens.‘

Als de bankpas niet te vinden is en Freek op internet zijn vaders bankrekening checkt, weet hij genoeg. Een uur geleden is er tweehonderd euro gepind bij de Rabobank in de stad en zojuist nog eens tweehonderd euro bij de ING in de buurgemeente. En zijn vader deed toen thuis een dutje.

Freek belt meteen de bank om zijn vaders pas te laten blokkeren. Dan belt hij de politie. Gelukkig kunnen zij de volgende ochtend al terecht om aangifte te doen.

 

Dag meneer Hunselaer, u spreekt met Bergmans van de recherche. U heeft vorige week aangifte gedaan van diefstal van uw vaders bankpas. Kunt u vanmiddag samen naar het bureau komen?’

O, is er nieuws? Heeft u de dader al te pakken?’

We hebben twee verdachten op het oog en we willen graag dat uw vader ons helpt met de identificatie. Dank zij de camera’s bij de pinautomaten kunnen we, met uw vaders bevestiging, hoogstwaarschijnlijk direct overgaan tot aanhouding.’

 

Bergmans toont Hunselaer senior enkele foto’s en let scherp op diens reactie. Bij twee foto’s ziet hij hem zijn voorhoofd fronsen en er nog eens opnieuw aandachtig naar kijken.

Zijn dit allemaal boeven, agent? Dan denk ik dat er u zich vergist.’ Meneer Hunselaer wijst naar de foto’s van Erik en Rob en zegt: ‘Kijk, deze twee zijn echt geen boeven, hoor. Dat zijn klanten van ons organisatiebureau. Weet u, ik ben senior consultant bij eh … Ik ben senior consultant en met deze heren heb in pas nog gesproken over een opdracht.’

Ach zo, meneer Hunselaer. U heeft deze heren gesproken? En weet u ook hoe ze heten?’

Ja, ik heb ze gesproken, heel voorkomende types. En ze zijn nog mee naar mijn huis gegaan, ze vonden dat ik leuk woonde.‘

En hoe heten ze?’

Hunselaer kijkt zijn zoon en Bergmans hulpeloos aan.

Freek werpt een vragende blik naar Bergmans, die geruststellend knikt.

Dan pakt Bergmans foto’s uit een andere map en vraagt of meneer Hunselaer deze personen herkent. Ondanks de gedeeltelijk verborgen gezichten zijn ze herkenbaar.

Ja, dit zijn weer die twee heren.’

Tja,’ zegt Bergmans, ‘dan weet ik wie uw bankpas en uw geld hebben gestolen. Dit zijn foto’s van het pinnen bij de Rabobank en de ING.’

Nog dezelfde middag worden Erik en Rob gearresteerd.

 

Recente Artikelen

Archief